De alarmbel ging echt rinkelen toen Stéan nog niet kon praten op het moment dat hij 2,5 jaar oud was. Hij had een zodanige achterstand dat het een beperking kon worden genoemd. ‘Ik had vaak te horen gekregen dat jongens nu eenmaal wat trager waren in de ontwikkeling, maar ik ben ook orthopedagoog, dus op een gegeven moment wist ik dat dat niet de goede verklaring was. Ook was er een tijd het vermoeden dat het zou gaan om autisme’, weet Femke zich nog te herinneren. Intussen had haar tweede zoon ook allerlei problemen: hij was extreem hypermobiel, had slappe vingers en kon op zijn eerste nog niet zitten. Ook kreeg hij voor zijn eerste verjaardag al een epileptische aanval (net als zijn broer destijds), al werd dat niet gelijk zo genoemd. ‘Er werd in 2015 genetisch onderzoek gedaan bij Stéan, maar daar kwam niets uit dat duidde op een stofwisselingsziekte. Ongeveer twee jaar later volgde opnieuw een genetisch onderzoek, maar dan bij Thorben. Bij hem werd wel een mutatie gevonden. Dat was vreemd, want waarom kwam dat eerder dan niet naar voren bij zijn broer?’ Het raadsel werd nog groter toen Femke de mutatie zelf ook bleek te hebben. Zij had echter nergens last van. Bij de artsen ontstond het vermoeden dat zij dan ook een genafwijking moest hebben waardoor ze gezond bleef. Het puzzelen ging van start.
Grootouders onderzocht
Intussen was Femke begonnen met haar eigen onderzoek. Femke: ‘Bij Thorben was ontdekt dat er een eiwit niet goed functioneerde. De oorzaak zou liggen op het zogenaamde STXBP1-gen, wat zou duiden op een encephalopathy (een ziekte van de hersenen). Daarop ben ik gaan googelen. Ik ontdekte dat een onderzoekscentrum in Amsterdam zich daarmee bezighield. In die periode werd er ook een grote onderzoeksdag georganiseerd. Daar kwamen de ouders van zo’n 16 kinderen bij elkaar. Er werden onder meer foto’s genomen, EEG’s gemaakt en huidbiopten afgenomen. Er was veel herkenning bij elkaar.’
De betrokken artsen wilden verder speuren en hadden Femke gevraagd of er ook dna- onderzoek zou mogen worden gedaan bij haar ouders. ‘Ook mijn vader had de mutatie, maar hij was ook niet ziek. Het was een groot raadsel. De huidbiopten van de jongens gaven duidelijkheid. Van de huidcellen werden stamcellen en later zenuwcellen gekweekt. Vervolgens kon men de werking van het defecte eiwit bepalen en dat bleek bij de jongens juist helemaal in orde. Na twee jaar was er opeens geen diagnose meer.’
Dieper graven
Klinisch geneticus Mala Misra-Isrie vroeg Femke en haar man Dave of er met de bloedafnames opnieuw onderzoek kon worden gedaan. Tuurlijk, zeiden zij. ‘Opnieuw werd ons dna bekeken, dit keer gericht op de stofwisselingsziekte CDG, omdat bloedonderzoek deze richting op wees’, legt Femke uit. Het bloed werd onder meer naar specialistische centra in Nijmegen en Heidelberg gestuurd. Bij Femke en de jongens werd een mutatie op het gen Alg6 ontdekt. ‘Mijn man moest op hetzelfde gen ook een mutatie hebben, want anders krijg je geen ziek kind. Die konden ze echter niet vinden bij Dave. Het foutje lag niet op het gen, en ook niet tussen de genen. Toen hebben ze nog dieper gegraven. Ze noemen dat ‘op diep-intronisch niveau’ onderzoeken. Dat gaat een stap verder. En toen werd het wel degelijk ontdekt. Het lag echt verborgen. Beide jongens blijken deze gekke mutatie te hebben. Het maakte de diagnose CDG-ALG 6 definitief. Er was nu geen twijfel meer mogelijk. Het is heel bijzonder dat dit is ontdekt.’
Puzzels en raadsels komen in de wereld van stofwisselingsziekten nog veel voor. Wetenschappelijk onderzoek is kostbaar. Hoe kan het dat de artsen in dit geval door bleven zoeken? Femke antwoordt: ‘Er was nieuwsgierigheid bij de artsen. Ik denk dat we daar geluk mee hebben gehad. De les uit dit verhaal is: als er niets wordt gevonden, dan wil dat nog niet automatisch zeggen dat er ook niets zit. Soms moet er dus dieper worden gegraven. De situatie was bizar. Er was een mutatie en de jongens lieten het complete, klinische beeld zien. Toch was het niet die afwijking. Dat maakte dat de klinisch geneticus verder wilde kijken en zoeken.’
.jpg?format=jpg&width=724&height=419&ranchor=top)
Achter de computer
Femke onderstreept het belang van zelf op onderzoek uitgaan. Ze legt uit: ‘Wat heel belangrijk is als er genetisch onderzoek is gedaan: vraag het rapport op. Met welk chromosoom is er iets aan de hand? Iedereen heeft genafwijkingen, maar kennis daarover kan het verschil maken. Verdiep jezelf in de materie. Ik heb het geluk dat ik orthopedagoog ben en al iets van genetica had meegekregen. Dat is natuurlijk niet voor iedereen weggelegd. Maar vraag dan hulp. Geef aan de artsen aan: ik wil het echt snappen. Vraag informatie op en ga zelf aan de slag. Duik achter de computer. Het heeft ons verder gebracht. Op een gegeven moment ben jijzelf een soort specialist. Jij hebt namelijk het overzicht. Omdat je met verschillende artsen te maken hebt, heeft niemand het complete plaatje zoals jij dat wel hebt.’
Op dit moment gaat het naar omstandigheden goed met de jongens. ‘Elk half jaar krijgen ze een medische check, dat is heel fijn. We zijn een paar jaar geleden verhuisd van de Randstad naar Friesland. Dat is een goede keuze geweest, we hebben meer ruimte. Of onze dochters dragers zijn, dat weten we nog niet. Dat kan altijd later nog worden onderzocht als zij zelf gaan denken aan kinderen. De wetenschap gaat intussen ook verder. Over de toekomst probeer ik me niet te veel zorgen te maken. We leven nu. En angst is een slechte raadgever. Zelf hou ik van sporten. Ik vind dat heerlijk, dat helpt mij. Natuurlijk heeft het allemaal ook impact, maar het hoeft zeker niet verlammend te zijn.’
Lees hier het interview met de dochters van Femke: Benthe en Eefke als brusjes van.
Door Marianne van de Polder